De eerste strofe van de Vierde Martijn op fol. 119r° van het Heber-Serrurehandschrift.
Bron: Universiteitsbibliotheek Gent (CC BY-NC-SA 2.0 BE).

Deze website vergezelt mijn masterproef, Het digitaal editeren van Middelnederlandse teksten: een status quaestionis en een verkenning aan de hand van een digitale editie van de Vierde Martijn. Via deze pagina zijn de gegenereerde HTML-bestanden van mijn digitale editie van de Vierde Martijn eenvoudig te raadplegen.

Weergaves

Momenteel bestaan er twee gegenereerde weergaves van het handschrift, namelijk de tekst met afkortingen intact en met afkortingen opgelost. Daarnaast is er een gecombineerde weergave beschikbaar, die op een voldoende brede monitor toelaat om zowel transcriptie als facsimile's gelijktijdig te raadplegen.

Vierde Martijn met afkortingen intact

Vierde Martijn met afkortingen opgelost

Vierde Martijn gelijktijdige weergave

Er is ook een automatisch gegenereerde lijst van afkortingen beschikbaar. Het XML-bronbestand wat gebruikt kan worden om zulke weergaves te genereren kan op de Githubpagina worden geraadpleegd.

Introductie tot de Vierde Martijn

De Vierde Martijn is een tekst uit 1299 die slechts in een enkel handschrift is overgeleverd. Hoewel de Vierde Martijn niet door Maerlant geschreven is en er verder niets over de auteur bekend is, kan vanuit de tekst zelf toch de hypothese worden opgebouwd dat de auteur aan het hof van de Brabantse hertog Jan I vertoefd moet hebben. Vermoedelijk is hij daarna tijdens het interregnum van Godevaart van Brabant uitgeweken of -gewezen richting Zeeland of Vlaanderen. Er is ook weinig bekend over de scribent die verantwoordelijk was voor het handschrift, de Tweede Partie-kopiist. Deze noodnaam is gebaseerd op zijn bekendste afschrift, de Tweede Partie van de Spiegel historiael in de Weense codex. We weten alleen dat hij een behoorlijk productief afschrijver en corrector uit het kartuizerklooster Herne was.

Van de Vierde Martijn was tot nog toe geen digitale editie beschikbaar. Om in dit gemis te voorzien is er binnen de context van deze masterproef voor gekozen om een digitale editie in TEI XML te maken. Dit past binnen het kader van een volledige uitgave van de Heber-Serrurecodex, een verzamelhandschrift dat naast de Vierde Martijn eveneens de enige vindplaats is van de Rinclus en Der kerken claghe. Het TEI XML-bestand en de twee meest voor de hand liggende weergaves, namelijk de tekst met afkortingen intact en met afkortingen opgelost, kunnen op deze pagina worden geraadpleegd.

De Heber-Serrurecodex

De Heber-Serrurecodex, ook wel het Heber-Serrurehandschrift genoemd, is oorspronkelijk afkomstig uit Herne, maar is aan ons overgeleverd via het Rooklooster. Dat laatste staat bekend vanwege de grootste groep Middelnederlandse codices die binnen één gemeenschap zijn bewaard (Kwakkel 2002, 2). De naam van het handschrift is afkomstig van twee voormalige bezitters, de Engelse boekenverzamelaar Richard Heber en de filoloog Constant Serrure. Bij Serrures overlijden in 1878 werd het handschrift aangekocht door de Universiteitsbibliotheek van Gent, waar het zich nog steeds bevindt onder de signatuur hs. Gent, UB, 1374. Het manuscript bevat de enige overgeleverde versies van zowel de Rinclus, de Vierde Martijn, als Maerlants Der kerken claghe. Daarnaast omvat de codex de andere drie Martijns, fragmenten uit de Spieghel historiael, de Rose, het Boec vander wraken en de Rolie vander feesten.1

Het verzamelhandschrift kende een onregelmatige genese. Waarschijnlijk begon de codex als een afschrift van de bloemlezing uit Seneca in de Spiegel historiael en is dit vervolgens uitgebreid met andere bloemlezingen uit hetzelfde werk. Toen heeft de kopiist zijn opzet vermoedelijk enigszins aangepast en begon met het toevoegen van andere stof, aanvankelijk met een focus op andere tekst die uit Maerlants pen is gevloeid. Naast de drie Martijns werd ook de Vierde Martijn opgenomen, klaarblijkelijk ook toen al foutief aan Maerlant zelf toegeschreven. Gevolgd door Der kerken clage en fragmenten uit Van der feesten die op oprechte trouw hameren, blijkt dat het thema nog steeds een verzameling van teksten met morele aansporingen was. Hetzelfde geldt voor de teksten die later zijn ingevoegd, die niet van Maerlants hand zijn. De selectiecriteria voor de teksten in het verzamelhandschrift hebben dus een groei doormaakt met betrekking tot hun auteurschap, maar niet qua onderwerp (Biemans 1997, 111-116).

Cultuurhistorische achtergrond en inhoud

De Martijns, en vooral de Eerste Martijn, worden van al Maerlants teksten literair gezien het meest gewaardeerd. Hij stelt zich in dit strofische gedicht individueler en bijtender op dan in zijn meeste andere werken. Een suggestief genaamde Jacob gaat tegenover zijn vriend Martijn tekeer over alle euvels die zich aan de hoven afspelen (Oostrom 2006, 521-522). De Vierde Martijn kent dezelfde opzet, maar het werk is niet van Maerlants hand.

De Vierde Martijn werd in 1299 gedicht door een anonieme Brabander, door Asselbergs (1964, 261) gezien als iemand uit de vroegere hofadel van de vorige hertog, Jan I.2 Het werk, dat zich als opvolger van de Martijns presenteert, is 893 verzen lang, uitgestrekt over 57 strofen van elk negentien verzen met het rijmschema aab/aab/aab/aab/aab/aabb. Hoewel de schrijver in de tekst maatschappelijk gezien als een gedreven conservatief naar voren komt, zijn zulke lange strofen volgens Driel (2011, 1) “opmerkelijk en vernieuwend.”3 De Vierde Martijn werd eerder uitgegeven door Serrure (1861) en Hegman (1958).

Het gedicht bestaat volgens de analyse van Asselbergs (1964) uit drie delen, die zich elk richten op een hoofdthema, voorafgegaan door een proloog en besloten met een epiloog. De opbouw van het dichtwerk doet sterk aan Maerlants Eerste Martijn denken, waardoor vroegere onderzoekers het wel aan Maerlant zelf hebben toegeschreven (Haeringen 1960, 39). De proloog beslaat de eerste twee strofen, gevolgd door het eerste deel in strofe een tot en met vijftien, wat vooral over morele en religieuze vraagstukken handelt. Het tweede deel strekt zich van strofe zestien tot en met dertig en handelt over het actuele politieke klimaat. Het derde, sociaal-ethische deel beslaat strofe 31 tot en met 56 (Asselbergs 1964, 249).

Het voorwoord

Net zoals Maerlant zich eertijds stoorde aan de door hem gepercipieerde achteruitgang aan het hof, treedt deze anonieme auteur in het voorwoord met grote toorn naar voren over het verval van de riddergeest onder de edelen. Jacobs woorden hebben in hem namelijk een brand ontstoken:

Iacop die van mertene vant
Heeft mi gesent enen brant
Die mi heeft ontsteken

In de tweede strofe geeft de schrijver aan dat hij hoopt “fraye rime” te vinden die “op XIX doen inden”. Dit is niet vreemd als men in het achterhoofd houdt dat deze strofevorm rond 1300 een innovatieve uniciteit was (Driel 2011, 1).

Het eerste deel

De tweespraak wordt gepresenteerd in de vorm van vraag en antwoord. Merten wil in navolging van Jacob een hekeldicht schrijven, maar eerst vraagt hij Jacob om hulp:

Helpe iacob geselle mijn
Sal trouwe lange verloren sijn
Ende hoe blijft si dus verloren
Wanen quam ons dit venijn
Het doet orloge in schijn
Dat god wert versworen

In de rest van het eerste deel van de strofische dialoog vraagt Merten sinds wanneer, door wat, en met welke gevolgen trouw en integriteit uit de wereld zijn verdwenen en de morele toestand van de adel zo diep is gezonken. Jacob antwoordt dat dit verschijnsel zich voordoet sinds de adel geld van de dorpers verlangt.

Die menschen doen om cleen geniet
Alse iudas dede die gode verriet

Deze geldzucht komt volgens Jacob voort uit de hoogmoed, wat ertoe zal leiden dat de riddertrouw met voeten wordt getreden.

Het tweede deel

Het tweede deel, over de actuele politieke situatie, zit een stuk lastiger in elkaar. Kort samengevat vraagt Merten of er oorlog zal komen, wat Jacob beaamt: onvermijdelijk. Dit gaat gepaard met een uiteenzetting over Gods redenen voor zulk een zware straf. Dan vraagt Merten of de Brabantse neutraliteit nog te handhaven valt, wat Jacob wederom bevestigt, mits er met afdoende voorzichtigheid wordt gehandeld. Maar Merten is niet tot zulke voorzichtigheid in staat. De enige hoge heer die hij niet verafschuwt blijkt de Brabantse hertog Jan II te zijn. Jacob vraagt dan, in strofe 29, of er verraders zijn, maar Merten ontwijkt het antwoord. Vervolgens vraagt Jacob waarom Merten zo fel tekeer gaat tegenover de heren (Asselbergs 1964, 252).

Merten, waeromme doedi dat?
Ghi sijt den heren herde gehat
Van haren mesdaden.

Het antwoord luidt dat de gemeente, d.w.z. de burgerij, niet betrouwbaar is en slechts het pad volgt dat door de heren ingezet wordt.

De heren sitten op dat rat,
Die gemeente volcht den pat:
Sietsi die heren baden
Si willen mede waden.

Overigens wordt diezelfde burgerij omwille van haar gebrek aan zelfstandigheid consequent met het laatdunkende woord dorpers getypeerd.

Het derde deel

In het derde deel vraagt Merten hoe de ridderschap begon, waarom er nu een toernooiverbod is, hoe het ridderschap in verval kwam, en of het lot zich nog kan wenden. Jacob geeft een zeer uitgebreid antwoord op drie van deze vier vragen. Op het toernooi kon een man zich bewijzen, voordat hij tot ridder geslagen werd. Maar zonder het toernooi is de edelheid onherroepelijk uit het ridderschap verdwenen. Jacob onthoudt zich evenwel van een eenduidig antwoord op de vraag waarom er nu een toernooiverbod is. Wel krijgt Merten ter afsluiting nog een waarschuwing mee zich niet door de dorpers te laten begoochelen (Asselbergs 1964, 253).

Huedt u ende sijt goedertieren
Dat u die dorpers niet en verscieren
Scuwet alle blame.

Het nawoord

Met betrekking tot de epiloog valt het volgens Asselbergs “volstrekt [niet] uit te maken, of het slotwoord moet worden opgevat als een laatste waarschuwing van de voorzichtig-vermanende Jacob, dan wel als een laatste zelfreflexie van de hartstochtelijke dichter” die ook in de twee openingsstrofes aan het woord was (Asselbergs 1964, 254). Hij treedt niet in detail, maar het is niet moeilijk te zien waarom. Terugdenkend aan de proloog, is die in de eerste persoon geschreven, terwijl de epiloog in de derde persoon over de dichter spreekt:

In diaer ons heren, dats waer,
Een min dan dertienhondert iaer
Wert dese rime vonden
Van enen die wel menegen vaer
Doechde stille ende oppenbaer
Met valschen orconden.

Bovendien richt de spreker zich in de voorlaatste verzen tot Merten, net als Jacob:

Die heren mesdoen, merten, spaer!
En valle niet in haren caer!

De stijl vertoont duidelijk overeenkomsten met de momenten waarop Jacob aan het woord is, maar de inhoud wijst veeleer in de richting van de dichter, waarover zoals gezegd niets bekend is.

De Tweede Partie-kopiist

De Tweede Partie-kopiist is zo genoemd door Kwakkel (2002, 24), omdat zijn grootste en best gekende werk de Tweede Partie van de Spiegel historiael betreft. Hij was een zeer productief afschrijver, aan wie maar liefst acht codices kunnen worden toegeschreven. De Tweede Partie-kopiist was waarschijnlijk tussen 1375-1400 in het kartuizerklooster Herne werkzaam als een zeer bedrijvig kopiist en corrector (Kwakkel 2002, 45-46, 48). In tegenstelling tot de andere kopiisten in Herne gebruikte de Tweede Partie-kopiist een middelmatige textualis. Ook zijn ductus varieert sterk, maar toch is hij een ervaren schrijver. Het werk van de Tweede Partie-kopiist wordt gekenmerkt door het gebruik van uitzonderlijk veel afkortingen (Kwakkel 2002, 103). Daarnaast hield de Tweede Partie-kopiist zich veel bezig met het verbeteren van afschriften. Hij leverde zowel voor zijn eigen teksten als voor die van andere Hernse kartuizers deze inspanning. Gewoonlijk gebeurde dit met een signe de renvoi dat aangeeft waar er een fout of weglating aanwezig is (Kwakkel 2002, 107). In het geval van de Heber-Serrurecodex betreffen de signes de renvoi gewoonlijk een kruisje, maar het signe kan ook bestaan uit andere symbolen of letters.

In Herne zijn veel handschriften geheel afgewerkt door één scribent. Zo ook de Tweede Partie-kopiist in zijn naamgevende Tweede Partie van de Spiegel historiael in de Weense codex. Alle elf productie-eenheden in de codex werden door hem gekopieerd, gecorrigeerd en gerubriceerd (Kwakkel 2002, 97). Er was in Herne zowel perkament van slechte, gemiddelde als goede kwaliteit beschikbaar. Kwakkel vermoedt dat de grote variatie aan perkamentkwaliteit werd veroorzaakt doordat kartuizers hun eigen perkamenten bladen moesten prepareren, zodat het verschil verklaard kan worden vanuit de variatie in de bekwaamheid van individuele kartuizers (Kwakkel 2002, 101).

Bibliografie

Asselbergs, W.J.M.A. 1964. “Het Landschap van de Vierde Martijn.” Verslagen En Mededelingen van de Koninklijke Academie Voor Nederlandse Taal- En Letterkunde (Nieuwe Reeks) Jaargang 1964: 249–77. http://www.dbnl.org/tekst/_ver016196401_01/_ver016196401_01_0012.php.

Biemans, Jos A.A.M. 1997. Onsen Speghele Ystoriale in Vlaemsche: Codicologisch Onderzoek Naar de Overlevering van de “Spiegel Historiael” van Jacob van Maerlant, Philip Utenbroeke En Lodewijk van Velthem, Met Een Beschrijving van de Handschriften En Fragmenten. Vol. 1. Onderzoek. Appendices. Schrift En Schriftdragers in de Nederlanden in de Middeleeuwen. Leuven: Peeters.

Driel, Joost van. 2011. “Een Streven Naar Kunst: Formele Vernieuwingen in de Middelnederlandse Literatuur Omstreeks 1300.” Spiegel Der Letteren 53 (1): 1–28. doi:10.2143/SDL.53.1.2071215.

Gijsen, Annelies van. 1993. “De ’Vierde Martijn’ En de Komeet van 1299.” In In de Zevende Hemel; Opstellen Voor P.E.L. Verkuyl over Literatuur En Kosmos, edited by H. van Dijk, Maria A. Schenkeveld-van der Dussen, and J.M.J. Sicking, 68–74. Groningen: Passage.

Haeringen, C.B. van. 1960. “Boekbesprekingen.” De Nieuwe Taalgids 53: 39–41. http://dbnl.org/tekst/_taa008196001_01/_taa008196001_01_0012.php.

Hegman, W.E., ed. 1958. Vierde Martijn. Vol. 31. Zwolse Drukken En Herdrukken Voor de Maatschappij Der Nederlandse Letterkunde Te Leiden. Zwolle: Tjeenk Willink.

Hermesdorf, B.H.D. 1965. “Bij Twee Uitleg-Kruisen in de Vierde Martijn.” Verslagen En Mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie Voor Taal- En Letterkunde, 59–64. http://www.dbnl.org/tekst/_ver016196501_01/_ver016196501_01_0004.php.

Kwakkel, Erik. 2002. Die Dietsche Boeke Die Ons Toebehoeren: de Kartuizers van Herne En de Productie van Middelnederlandse Handschriften in de Regio Brussel (1350-1400). Miscellanea Neerlandica 27. Leuven: Peeters.

Mertens, Thom, ed. 1978. Den Anderen Merten: Synoptische Archiefeditie van Jacob van Maerlant’s Tweede Martijn. Nijmegen: Alfa.

Oostrom, Frits van. 2006. Stemmen Op Schrift: Geschiedenis van de Nederlandse Literatuur, Begin Tot 1300. Amsterdam: Bert Bakker.

———. 2013. Wereld in Woorden: Geschiedenis van de Nederlandse Literatuur, 1300-1400. Amsterdam: Bert Bakker.

Reynaert, Joris. 1996. Catalogus van de Middelnederlandse Handschriften in de Bibliotheek van de Universiteit Te Gent. Vols. 2-1. De handschriften verworven na 1852 (deel 1). Werken Uitgegeven Door de Faculteit van de Letteren En Wijsbegeerte 182. Universiteit Gent. http://lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/000/389/784/BIB-ELS-012330-02_2010_0001_AC.pdf.

Serrure, C.P., ed. 1861. “Het Vierde Boek van Den Wapene-Martijn, Door Hein van Aken.” In Vaderlandsch Museum Voor Nederduitsche Letterkunde, Oudheid En Geschiedenis, 4:55–90. Gent: H. Hoste. http://dbnl.org/tekst/_vad004vade04_01/_vad004vade04_01_0008.php.


  1. Een volledige beschrijving van het handschrift is te vinden in Mertens (1978, 37–43), Reynaert (1996, 2-1. De handschriften verworven na 1852 (deel 1):311–19), Biemans (1997, 1. Onderzoek. Appendices:110–16, 449–50) en Kwakkel (2002, 242–45).

  2. Asselbergs stelt dat de auteur “wel zeker behoord [heeft] tot de betrouwbaarste hofadel van Jan I” (Asselbergs 1964, 261), vermoedelijk is uitgewezen tijdens de tussenregering van Godevaart van Brabant, en “de indruk [wekt], te verblijven in een omgeving van stromend water met veel dijken, plassen en kreken, gelijk men dit aan de oevers van de Demer of de Senne nergens aantreft” (Asselbergs 1964, 254). Driel (2011, 10–11) plaatst de schrijver vanwege zijn veelvoudige beeldspraak met water- en kustlandschappen daarom als uitgeweken Brabander in de nabijheid van Maerlant, aan de Vlaamse of Zeeuwse kust.

  3. Andere relevante besprekingen van de Vierde Martijn zijn te vinden in Oostrom (2013, 333–36), Asselbergs (1964) en Hegman (1958, 31:8–39). Meer over de situering van de auteur is te vinden in Hermesdorf (1965). Gijsen (1993) handelt over de komeet die toen in de hele wereld ophef veroorzaakte.

Intellectuele eigendomsrechten

Het TEI XML-bestand en de daaruit gegenereerde weergaves zijn gepubliceerd onder een Naamsvermelding-GelijkDelen 4.0 Internationaal-licentie (CC BY-SA 4.0). Dit betekent dat de gebruiker het werk mag delen door het te kopiëren, te verspreiden en door te geven in om het even welk medium of bestandsformaat. Bovendien mag de gebruiker het werk bewerken en afgeleide werken maken. Dit alles evenwel onder voorwaarde van naamsvermelding van de maker van het werk en gelijk delen van het afgeleide werk onder dezelfde licentie. De gebruiker mag uitsluitend afstand doen van een of meerdere van deze voorwaarden met voorafgaande toestemming van de rechthebbende. Creative Commons Attribution-ShareAlike 4.0 International